Blaam: over kartonnen dozen in de straten van Amsterdam
Tussen alle tastbare rommel in de straten van Amsterdam zwerft iets rond dat minder tastbaar is. Een morele begeestering, een verwijt: blaam. Hierbij een poging om die blaam etnografisch uit te lijnen, met speciale aandacht voor een speciaal soort rommel: kartonnen dozen.
Slordige burgers, nalatige gemeente
Op een dag in januari 2021 verlaat ik mijn appartement om een wandelingetje te maken. Ik draag een kleine zal vuilnis met me mee om die te deponeren in de ondergrondse container waarin mijn buren en ik onze afval horen te doen. Naast ons gebouw staan drie van die containers: een voor glas, een voor papier en karton, en een voor zogenaamd restafval. Ergens in de buurt zijn ook containers te vinden voor plastic en drink-pakken en voor kleren. Kleiner en beter verstopt zijn de afvalbakken voor kookolie en elektronisch afval. Het zou ideaal zijn om ook organisch afval te scheiden, maar de gemeente heeft dat jaren geleden opgegeven omdat er zo verontreinigd was met ander spul dat het voor niets beters geschikt was dan verbranden. En al ons restafval wordt verbrand. Het gaat niet naar een vuilnisberg, maar naar een grote verbrandingsoven die een flinke wijk voorziet van stadsverwarming.
Ik loop naar de container voor restafval. Die is vol. Er staan een paar grote, donkergrijze afvalzakken op de bovenranden van de container, rond de grote metalen opbouw waarin de opening zit waarin we ons afval horen te deponeren. Omdat ik onderzoek doe naar schoon in de publieke ruimte van Amsterdam, weet ik inmiddels dat vuilniszakken zó neerzetten erg vervelend is voor de mannen van de gemeentereiniging die de inhoud containers in hun vrachtwagens en naar de rand van de stad vervoeren. Hoe kunnen ze de container omhoog tillen als er losse zakken op staan? De zakken zouden vallen en scheuren en het zou een zootje worden. Waarom doen mensen dit, vragen de schoonmakers die we op ons veldwerk tegenkomen. Diezelfde vraag stellen ook de ambtenaren die toezien op de dagelijkse zorg voor de publieke ruimte. In die vraag hoor ik de (Protestante?) geest doorklinken waarop ik grip probeer te krijgen. Blaam.
Misschien realiseren mijn nalatige buren zich niet wat ze doen, maar ik kan niet veinzen dat ik van niets weet. Daarom draag ik mijn zak met me mee naar een stel andere containers, die onlangs zijn ingegraven voor mooi ogende, sociale nieuwbouw flats. Hier heeft de container voor restafval nog meer dan genoeg plaats. Daar gaan ze dan, ondergronds, de container in, de treurige overblijfsels van mijn zelfzorg.
The tangible stuff that litters the streets of Amsterdam stirs up something rather less tangible. An ethos, a spirit: blame. Here an attempt to trace it ethnographically, with a focus on a particular kind of trash: cardboard boxes.
Messy citizens, negligent municipality
A day in January 2021. As I leave my apartment to go out for a stroll, I carry a small bin bag to the underground container where my neighbours and I are supposed to deposit our waste. Next to our building, there are three such containers: one for glass, one for paper and cardboard, one for so-called residual-waste. Elsewhere, further afield, there are also containers for soft plastics and mixed material milk/yoghurt packages; and for discarded clothes. Smaller – and a lot harder to locate – are deposit bins for cooking oils and for electronic waste. Separating out organic waste would be ideal, but the city gave up on this years ago as the contamination was so serious that it could not be used for anything better than burning – and, as it is, all our residual-waste, rather than ending up in landfill, goes to an enormous incinerator that provides a few sizable neighbourhoods with heating.
I aim for the residual-waste container. It is full. A few large, grey binbags have been deposited on top of it, at sidewalk level, close to the tall oblong metal box with its opening in which we are supposed to put our rubbish. Since I started to study clean in the public spaces of Amsterdam, I learned that depositing bin bags in this way makes life difficult for the collectors who have to empty the contents of the container into their truck. For how can they lift the container from its underground hole with all these loose bags deposited on top of it? The bags would fall and tear and this would make a mess. Why do people do this, the municipal cleaners we encounter in our fieldwork ask. And so do the civil servants who oversee the care for urban spaces. In that question resonates the (Protestant?) spirit that I am trying to get a grip on. A morally charged kind of blame.
Maybe my negligent neighbours do not realise what they are doing, but I cannot claim such ignorance. Hence, I carry my bag along with me, to another set of containers, recently dug in front of attractive looking, newly built social housing flats. Here, the container for residual-waste still has plenty of space. So into the container they go, the sorry discards of my self-care.
Op dat moment komt er een vrouw het gebouw uit. We groeten elkaar. Haar pluizige roze jas en royaal aangebrachte make-up heb ik leren zien als ordinair, met mijn oude broek en wandelschoenen zie ik er in haar ogen vast onverzorgd uit – op een manier die alleen mensen met geld zich permitteren. Maar we gaan beiden moeiteloos aan deze uiterlijke tekenen van klassenverschil voorbij en benaderen elkaar als mensen die iets delen: een buurt en de rommel die er op staat ligt. Want op deze containers ligt weliswaar geen rest-afval, maar ze zijn wel bezaaid met kartonnen dozen. Kijk, zegt ze, zo is het nu elke dag. Ik kijk. Ik zie een platte witte doos, met een afbeelding van een televisiescherm. Een grote, effen bruine die er verkreukeld bijligt. En die extra lange daar ziet eruit alsof er een lamp in heeft gezeten. De vrouw zegt dat ze elke dag met de gemeente belt om te klagen. Mensen zijn nog aan het verhuizen, zegt ze, iedereen heeft van alles weg te gooien. En ja hoor, daar is-ie weer: de blaam. Zij haalt hem weg bij haar buren en schuift hem in de richting van de gemeente, die immers de taak heeft om containers te legen zodra ze vol zijn. Als ik opbel, zegt ze, dan komen ze, dat moet ik ze nageven. Maar ik moet telkens weer bellen. Waarom kunnen ze dit niet fatsoenlijk regelen? Wat een zooi.
Nalatige mensen, volle bakken
In mei 2019 is het nog mogelijk om veldwerk te doen met een schoonmaakploeg van de gemeente. Op een mooie avond volg ik ze als na afloop van een van de Amsterdamse markten de straten reinigen. Hun voorman neemt me mee op een wandeling in de omgeving. Hij wijst me op de zooi die links en rechts rondslingert. Daar, een reistas op wieltjes. Waarom hebben de mensen die dat ding daar hebben achtergelaten niet gebeld met de gemeentelijke ophaaldienst voor grofvuil – zoals het hoort? Ze leven in zo’n prettige buurt, zegt hij, waarom zorgen ze er niet voor? We lopen door. Op een zeker moment stuiten we op een container voor papier en karton. Hij opent de klep en zegt, kijk, plek zat, waarom staat er dan een doos naast? Als de container nou vol had gezeten, zegt hij, dan kon ik het begrijpen. En iemand heeft dat ding helemaal van huis uit naar hier gesleept. Dus was-ie vol geweest, dan had ik gedacht, nou, vooruit, ze hebben het tenminste geprobeerd. Maar er is nog meer dan genoeg plaats in de container. Ze hadden die doos er netjes in weg kunnen gooien.
At that moment a woman comes out of the building. We greet one another. She wears a fluffy pink coat, and lots of make-up, in a way I was taught to classify as common, while I, in my turn, am in old trousers and walking boots, and most likely look unkempt in her eyes. Jumping across these signals of class difference, we readily unite as people sharing a neighbourhood and its mess. For while there is no residual-waste on top of these containers, there are lots of cardboard boxes. Look, she says, it is like this every day. I look. I see a white flat one, with a picture of a television screen. A big plain brown one has been smashed. And that oversized one over there looks as if it held a lamp. The woman says she calls the municipality every day to complain. People are still moving in, she says, they have a lot of stuff to throw out. So there it goes, the blame. She takes it away from her neighbours and shifts it on to the municipality, tasked to empty containers when they are full. When I call, she says, they come, I have to grant them that. But I have to keep on calling. Why can’t they arrange this properly? What a mess.
Careless people, full bins
In May 2019 it is still possible to do fieldwork with the municipal cleaners. One fine evening, I follow a group of them as they clean up after one of Amsterdam’s open-air markets. Their foreman takes me on a walk through the surrounding streets. Left, right and centre he points to large pieces of litter. There, a travel bag, on wheels. Why did the people who left that there not phone the municipality and ask for it to be picked up – as they should, with oversized stuff? They live in such a fine neighbourhood, he says, why do they not care for it? We keep walking. At some point, we come across a container for paper and cardboard. He opens it and says, look, space enough, so what about this big box adjacent to it? If the container had been full, he says, I would understand. After all, people have carried this huge box all the way from their house. If it had been full I would think, well, they tried. But there is space enough. They could have disposed of it properly.
De waarom vraag drukt niet alleen verwondering uit, maar klinkt ook, opnieuw, verwijtend. De voorman schuift de schuldvraag heen en weer. Als een container vol is, treft de mensen geen blaam, dan ligt het probleem bij de onmogelijkheid om er nog iets bij te proppen. Maar als er nog plaats is in de container zijn de mensen schuldig. Ze hadden hun doos in stukken moeten scheuren, op moeten vouwen, en in de container moeten doen.
In oktober 2020 vertel ik via zoom aan een groep studenten over die heen-en-weer schuivende blaam. Een paar dagen later krijgt ik van een van hen een email met een foto van een nieuw type container dat de gemeente in zijn stadsdeel uitprobeert. Het ding heeft een speciale sleuf voor kartonnen dozen, die zouden daar makkelijk doorheen moeten gaan. Zo komt er nog een mogelijk te blameren kandidaat in beeld. De opening van de gangbare containers deugt niet: hij is niet goed aangepast aan de rechthoekige vorm en de indrukwekkende grootte en stevigheid van flink wat overtollige kartonnen dozen.
De distributie van goederen en de attribute van blaam
In de lockdowns van 2020 en 2021 – bedoeld om de verspreiding van het coronavirus te vertragen – zijn zogenaamde niet-essentiële winkels gesloten. Net als mensen op tal van andere plaatsen doen de bewoners van Amsterdam hun inkopen on line. Dit vergroot de stroom aan kartonnen dozen. Ik verzamel dozen in mijn halletje. Dat kleintje, dat me mijn sport-bh bezorgde; die slappe, waar een jogging broek in zat die goed te pas komt nu ik zoveel binnen uithang; en die zwarte, die me specialiteit koffie en goede thee bracht. Er is ook een indrukwekkend grote, langwerpige doos, waarin slim gevouwen stukken karton (nog meer karton…) een kamerplant stabiliseerden die mijn zoon me als verjaardagscadeau stuurde. Een plant in een doos – wie zou dat een paar jaar geleden nog maar hebben verzonnen! Ik probeer mijn halletje op precies het goede moment leeg te maken: net nadat de vrachtwagen die oud papier en karton verzamelt is langs geweest. Een paar uur later is de container alweer vol. En dat niet alleen in mijn straat, maar in heel Amsterdam. Het is niet moeilijk om foto’s te maken van bergen weggegooide kartonnen dozen, naast uitpuilende containers.
The why question does not just express puzzlement, it also, once again, calls forth blame. Who or what deserves this blame? The foreman shifts it around. If a container is full, the people are off the hook and the problem is with the impossibility of putting anything more in the container. But if there is still enough space in the container, then the people are in the wrong. They should have torn up and folded their box and put it in the container.
In October 2020 I present this example of shifting blame, through zoom, to a class of students. A few days later, one of them sends me a photo of a new type of container that the municipality is experimenting with in his part of town. It has a special opening for cardboard boxes, that seems easier to negotiate. In this way, a third candidate for blame presents itself. The opening in the standard containers is in the wrong: it is ill-adapted to the rectangular form, respectable size and impressive sturdiness of quite a few castoff cardboard boxes.
Distributing goods and attributing bads
In the lockdowns of 2020 and 2021 – meant to slow down the spread of the coronavirus – so-called non-essential shops are closed. Like people in many other places, the inhabitants of Amsterdam buy their goods online. This increases the flow of cardboard boxes. Like my neighbours, I assemble boxes in my hallway. The tiny one that brought me a sports-bra, the flimsy one that held jogging trousers to wear as I am stuck indoors, the black one that brought me quality coffee and tea. There is also an impressively large, oblong box, in which cleverly folded pieces of cardboard (yet more cardboard…) held the houseplant that my son sent me as a birthday present. A plant in box – who would have dreamt that up just a short while ago! I try to empty my hallway at just the right moment, when the truck collecting our paper-and-cardboard has just paid us a visit. A few hours later, the container is full again. This happens not just in my street, but all around Amsterdam. It is easy to take photos of discarded cardboard boxes piling up next to overflowing containers.
Onder deze omstandigheden volstaat het niet om blaam heen-en-weer te schuiven tussen nalatige burgers, een falende gemeente en volle of onhandige containers. Want je karton op straat achterlaten is weliswaar onbetamelijk, maar wat moeten burgers beginnen? De meeste huizen in Amsterdam hebben maar kleine halletjes. Het is ook begrijpelijk dat het vermogen van de gemeente om containers te legen op een grens stuit. De reinigingsdienst werkt over, en met minder mensen dan anders, want medewerkers die symptomen hebben horen thuis te blijven. De containers, wat de vorm van hun opening ook zijn mogen, zitten op enig moment vol. Dus wie of wat nu de schuld te geven? Misschien is het eigenlijke probleem wel dat we te veel kopen. Of misschien hebben de verkopers het gedaan: die zouden statiegeld op hun verpakkingen moeten heffen en ze hergebruiken. De overheid wordt verweten dat ze de lockdown heeft afgekondigd. Als de winkels gewoon open waren, zaten we niet opgescheept met deze overmaat aan karton. Maar ja, als de winkels open waren, zouden de covid statistieken nog hoger pieken dan ze nu al doen. Dat betekent dat al dat gedoe met al dat karton evengoed te typeren valt als alweer een fout van Sars-Cov-2, het virus.
Sporen van zonde
In vroeger eeuwen beschreven reiziger die van elders kwamen hoe verrassend schoon de straten en huizen in Nederlandse steden waren. Volgens historici beschouwden Nederlandse protestanten in die tijd zuiverheid als een gewichtige morele kwestie. Vuil was een teken van zonde. Een smerige stoep liet zien dat de mensen in de aangrenzende huizen goddeloos waren. Een vies huis verraadde het gebrek aan vroomheid van de bewoners. Dus nu vraag ik me iets af.
Nederland is tegenwoordig opvallend seculier. Het heeft er alle schijn van dat de protestantse overheersing over de rest van de bevolking voorbij is en we die maar beter kunnen vergeten. Maar toch. Wat maakt die rondzwervende kartonnen dozen dan tot zo’n précair onderwerp? Waarom is rommel zo beladen? Wellicht zijn de waarom vragen van onze gesprekspartners signalen dat de geest van het protestantisme nog altijd rondwaart. En deze keer heten niet alleen nalatige mensen schaamteloos, slecht of zondig. Ook onvolmaakte instituties en onhandige dingen worden gretig met blaam getroffen.
Dit werpt een paar vragen op. Ten eerste, als al die rondwarende blaam inderdaad een overblijfsel is van de geest van het protestantisme, hoe is die geest er dan in gelaagd zo hardnekkig te overleven, terwijl het aantal kerkgangers in het hele land enorm gekelderd is? Hoe, meer in het bijzonder, is dat gelukt in Amsterdam, dat niet alleen bevolkt wordt door mensen met protestante voorouders, maar ook (voormalige) katholieken, moslims, joden en een uiteenlopende verzameling van anderen – die in meerderheid centrum-links, links of groen-links stemmen? Ten tweede, hoe verhoudt de moralisering van de zwervende kartonnen dozen zich tot andere technieken om individuen op te zadelen met de taak de wereld te verbeteren middels intieme gedragingen – door meer te bewegen en beter te eten; door je koopgedrag te matigen en bovendien alleen biologisch geproduceerde, faire trade goederen te kopen? En dan, ten derde, hoe heeft covid dit alles versterkt, met dat het ons in onze (plotseling gemaskerde) gezichten gewreven heeft dat de achteloze hoest van een enkele zondaar gevolgen heeft voor een heel land, of, sterker nog, de hele aarde?
En dan mijn laatste vraag, tenminste voor nu. Hoe kan ik, als auteur, in mijn schrijven, voorkomen dat ik, ook ik, alles en iedereen met blaam tref?
Under these circumstances, the to-and-fro of blame between careless citizens, a failing municipality and unwelcome containers falters. For littering cardboard may well be un-civic behaviour, but what is a citizen to do? In most Amsterdam houses, hallways are quite small. At the same time, the container-emptying capacity of the municipality has understandably hit its limits. Municipal cleaners are working overtime, in smaller numbers than usual, as they are asked to stay home when they have symptoms. And the containers, whatever the shape and size of their opening, can only hold so much stuff. So who or what to blame now? Maybe the moot point is overconsumption: we should not buy so much. Maybe the distributers are in the wrong: they should set up a deposit system so as to reuse their packaging. Blame is also readily bestowed on the government, that ordered this lock down. After all, if the shops were open, we would not be left with so much cardboard. But then again, if the shops were open, covid infection curves might spike ever higher than they already do. Which means that this cardboard hiccup may as well be glossed as yet another fault of Sars-Cov-2, the virus.
Traces of sin
In earlier centuries, travellers from elsewhere used to voice their surprise about the cleanliness of the streets and the houses in urban centres in the Netherlands. Historians relate that, at the time, Dutch Protestants took cleanliness to be a weighty moral concern. Dirt was a sign of sinfulness. A grimy sidewalk bespoke the wickedness of the people living in the adjacent houses. A soiled house gave away the impiety of its inhabitants. So now I wonder.
These days, the Netherlands are strikingly secular. On the face of it, the Protestant domination over the rest of us is long gone and best forgotten. But then again. What else makes wandering cardboard boxes so delicate, messiness so charged? Maybe the exasperated why questions of our interlocuters are signs of a lingering Protestant spirit. And this time round, it is not just the people who are shamelessly wicked and lamentably sinful. Blame is also cast on imperfect institutions and impractical things.
Which opens up a few questions. For one, if all this floating blame is indeed a remnant of a Protestant spirit, then how has this spirit managed to survive so tenaciously, while across the country the number of churchgoers has so drastically gone down? How, more particularly, does it linger in Amsterdam, a city inhabited, not just by people with Protestant ancestry, but also by (former) Catholics, Muslims, Jews and a diverse assortment of others – and with a majority voting either for the left or the green-left? Two, how does this particular cardboard-box-blame relate to other techniques of tasking individuals with improving the world with their intimate deeds – by moving more and eating better; and by buying, if buying at all, only organically produced, fair trade goods? And then, three, how has covid strengthened all this, as it has rubbed in our (suddenly masked) faces that any one sinner’s careless coughing is bound to affect the health of the nation, or, stronger still, the globe?
And here is my last question, for now. How, as a scholar, in my writing, to avoid casting blame?
Featured Image
kartonnen rommel
cardboard mess
Annemarie Mol is a Professor of Anthropology of the Body at the University of Amsterdam. Her most recent books are On Other Terms: Interfering in Social Science English (edited with John Law; a Sociological Review Monograph) and Eating in Theory (Duke University Press). A.Mol@uva.nl
Acknowledgements
For an early round of fieldwork I thank Ignace Schoot. Currently, I am collaborating on clean as a good in public spaces in Amsterdam with Mandy de Wilde, gratefully acknowledged. Thanks as well to the many students who in the last few years participated in either the Ethnographic Methods class or the Materialities in Practice winter school: their micro-fieldwork into clean and cleaning offers inspiration.
Disclaimer: The non-English content in this blog is a translated version of the English content provided either by the authors of the article or by the translators assigned by respective authors. Issues journal shall not be responsible for any inaccuracies or errors, both direct and indirect, in the translation. If any questions arise concerning the accuracy of the information presented by the translated version, please refer to the English content of the same.
DOI: https://doi.org/10.51142/issues-journal-4-1-1